Als talenwonder word je geboren, maar het talenwonder-gen is slechts enkelen gegeven. De meeste mensen moeten keihard werken als ze een tweede taal willen leren. Maar met wat aanleg en veel studie kun je het dan wel schoppen tot taalexpert. Het leren van een eerste taal kost natuurlijk ook veel inspanning, maar de meeste mensen verrichten die inspanning als jong kind. En omdat je als kind niet beter weet dan dat je moet leren – dat je ‘mag’ leren, zoals je ouders dan zeggen – sta je er niet zo bij stil. Mijn cursisten zijn zich van al die moeite en inspanningen echter meer dan bewust. Zij worstelen tijdens de Nederlandse les of Italiaanse les wekelijks of zelfs dagelijks met in hun ogen de meest rare taal.
Perfect Nederlands
Nu is het al moeilijk voor een Nederlander om Italiaans te leren, maar die moeite valt in het niet bij de worsteling van een anderstalige die Nederlands moet leren. Vooral als hij of zij van huis uit een niet-Germaanse taal spreekt. Want het Nederlands is lastiger dan je zou denken. Voor je het perfect spreekt en schrijft, ben je heel wat jaren verder. Jarenlang heb ik Nederlandse les gegeven aan expats met een Engelstalige achtergrond. Het Nederlands dreef hen bij vlagen tot wanhoop, en juist dat maakte de cursussen Nederlands zo nu en dan hilarisch.
Werkwoorden met voorzetsels
Een van hun steeds terugkerende struikelblokken: Nederlandse werkwoorden in combinatie met voorzetsels. Ofwel één en hetzelfde werkwoord, dat gematcht met allerlei voorzetsels steeds weer een andere betekenis krijgt. Mijn buitenlandse cursisten kregen er een spreekwoordelijk punthoofd van.
Neem nou het werkwoord breken. Je kunt inbreken en als je daarna moet zitten, kun je natuurlijk ook uitbreken. De dag kan aanbreken, de zon kan doorbreken en je kunt je verhaal plotseling afbreken. De verbinding wordt nu verbroken, maar het is duidelijk dat hier nog iets ontbreekt.
Of neem het werkwoord spreken: ik kan iets inspreken, we kunnen samen afspreken, ik kan jullie streng toespreken, voorzichtig uitspreken wat ik denk, en dit hele verhaal moet jullie maar net aanspreken…
Of het werkwoord pakken. Je kunt iets inpakken of uitpakken, je kunt flink aanpakken of iets van iemand afpakken.
Jaja, ik kan het met mooie woorden allemaal leuk verpakken, maar welbeschouwd komt een taalstudie toch aan op stug doorpakken.
Uiteindelijk is het met de doorzetters onder ‘mijn’ expats tweetalig gezien goed gekomen: ze spreken prima Nederlands. Er gaat nog wel eens iets mis met een voorzetseltje of een lidwoordje (over deze Nederlandse neiging tot verkleinen lees je meer in Een raar taaltje), maar voor een zin als ‘vanochtend dacht ik bij mezelf: wat zou ik nou het liefst willen eten vanavond’, draaien ze hun hand niet meer om.
Goede teksten
Spreken is het allerlastigste onderdeel van elke taalstudie. Omdat het actief is en je meestal niet in de gelegenheid bent om eens rustig na te denken. Grofweg kun je een taalstudie indelen in twee categorieën: passieve en actieve taalbeheersing. Lezen en luisteren zijn passief en daardoor voor je brein wat eenvoudiger. Schrijven en spreken zijn actief. Waarbij spreken het moeilijkst is: want als jij 30 seconden bedenktijd neemt om je zin te formuleren, is het gesprek inmiddels aardig gestokt. Een goede tekst schrijven valt natuurlijk ook niet mee, al kun je dan teruglezen en vervolgens schaven en bijschaven. Daar staat tegenover dat je op schrift niets kunt wegmoffelen, terwijl je met spreken aardig wat kunt verdoezelen. Bijvoorbeeld door een zin half af te maken of een lidwoord waar je over twijfelt vaag mompelend uit te spreken. Mijn cursisten zijn er meesters in!
Omdat ik de hele dag met taal werk, als docent voor de klas én achter mijn laptop in de rol van tektschrijver en vertaler, buig ik me voortdurend over alle facetten van het Nederlands. De stijl en de toon, de syntaxis en de grammatica, de spelling en de semantiek én last but not least de inhoud van het verhaal. En het grappige is dat je zelfs in je moerstaal altijd nog blijft bijleren! Niks mis mee, het houdt je hersens in topconditie…